Er is één God, almachtig, oneindig volmaakt, heilig en rechtvaardig. Die de Schepper is van hemel en aarde en al wat daar in is en Die de mens formeerde naar Zijn beeld en gelijkenis om Hem uit vrije wil te eren en te aanbidden en een relatie met Hem te onderhouden.
De mens dwaalde af, waardoor ieder mens van nature een zondaar werd; niemand kan daardoor meer op eigen kracht rechtvaardig voor God verschijnen, en is voor eeuwig verloren en geestelijk dood.
God is barmhartig en genadig, geduldig en vol goedheid. Hij heeft de wereld zo lief, dat Hij Zijn eigen Zoon (Jezus Christus) naar de aarde gezonden heeft om ieder mens, die in Hem gelooft, van deze ondergang te redden en hem het eeuwige leven deelachtig te laten worden (Joh. 3:16). De Doop door onderdompeling in water is het getuigenis van deze bekering en het beeld van zijn wedergeboorte (Rom. 6:3–4).
Dit "goede nieuws" van God – Zijn Evangelie – dat Hij tevoren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige Schriften, is Jezus Christus, onze Heer. Hij is waarachtig de Zoon van God en mens. Hij is wat het vlees betreft geboren uit het geslacht van David, uit de maagd Maria. Wat de Geest van heiliging betreft, is Hij met kracht bewezen te zijn de Zoon van God, door Zijn opstanding uit de doden (Rom. 1:1–4), nadat Hij als rechtvaardige aan het kruis gestorven was voor onrechtvaardigen. Hij is lichamelijk opgestaan uit de doden en zit nu aan de rechterhand van de Vader, waar Hij voor gelovigen bidt en hen, overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade, vrijpleit op grond van Zijn vergoten bloed (Ef. 1:7).
Iedere gelovige is verzegeld met de Heilige Geest van de belofte (Ef. 1:13). Deze Geest, de Trooster, is gezonden om in de gelovigen te wonen, hen te leiden, te onderwijzen en kracht te geven (Rom. 8:26–27).
De gemeenschap van alle gelovigen vormt het lichaam van Christus, waarvan Hij het hoofd is en alle gelovigen lid zijn. Deze gemeenschap roept Hij op om Zijn werk van verlossing samen te gedenken in de viering van het Avondmaal. Voor deze gemeenschap heeft Hij apostelen, evangelisten, profeten, herders en leraars gegeven om de gelovigen toe te rusten (Ef. 4:11–12). Hij deelt door Zijn Geest genadegaven uit om tot hulp en steun te zijn voor hen, die dit nodig hebben (Rom. 12, 1 Kor. 12).
Jezus Christus zal verschijnen op de wolken om Zijn gemeente op te nemen. Daarna volgt Zijn wederkomst op aarde met al de Zijnen tot oprichting van Zijn duizendjarige rijk van vrede en gerechtigheid tot heil van alle volken op aarde. Bij deze wederkomst zal Hij het koningschap over Israël herstellen (1 Thes. 4:13–17, Openb. 20:2–3, Jes. 11).
De gelovigen zullen voor de rechterstoel van Christus verschijnen, waar Jezus Christus de werken van de gelovige zal beoordelen (Rom. 14:10, 1 Kor. 3:10–15, 2 Kor. 5:10).
De veroordeling van de ongelovigen geschiedt voor de Witte Troon (Openb. 20:11–15).
De grote opdracht die Jezus Christus ons gegeven heeft, luidt: ga dan heen, onderwijs alle volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend, alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld (Mat. 28:19–20).